GLMC 8 - Minimumaandeel bouwland gewijd aan niet-productieve arealen of elementen, over het gehele landbouwareaal
De onderstaande beschrijving van steunmaatregelen en tegemoetkomingen wordt louter ter informatie gepubliceerd en heeft geen rechtsgevolgen.
Alleen de wetteksten die in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, worden als de officiële en definitieve versie beschouwd.
GLMC 8 - Minimumaandeel bouwland gewijd aan niet-productieve arealen of elementen, over het gehele landbouwareaal
- Behoud van de topografische kenmerken
- Verbod op het snoeien van heggen en bomen in de vogelbroedperiode
Het behoud van niet-productieve gebieden verbetert de biodiversiteit op de boerderij
Op wie is dit van toepassing?
Bedrijven zijn vrijgesteld indien:
1° meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de productie van gras of andere grasachtige voedergewassen, braak ligt, wordt gebruikt voor de teelt van peuldragers of voor een combinatie van deze toepassingen;
2° meer dan 75% van het in aanmerking komende landbouwareaal bestaat uit blijvend grasland, wordt gebruikt voor de productie van gras of andere grasachtige voedergewassen of voor een combinatie van deze toepassingen; 3° de totale oppervlakte van landbouwgrond niet groter is dan tien hectare.
Welke regels moeten worden nageleefd?
Minimumaandeel niet-productief bouwland, keuze uit een van de drie opties:
- De landbouwer besteedt ten minste 4% van het bouwland van zijn bedrijf aan niet-productieve gebieden of elementen.
- Indien de landbouwer ten minste 7% van het bouwland van zijn bedrijf besteedt aan niet-productieve gebieden of elementen in het kader van de ecoregeling 'ecologische verbindingen', wordt het aandeel voor de naleving van de in lid 1 vastgestelde vereiste beperkt tot 3%.
- Wanneer de landbouwer ten minste 4% van het bouwland van zijn bedrijf gebruikt voor tussengewassen of stikstofbindende gewassen die zonder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden geteeld, bedraagt het minimumaandeel van het bouwland van zijn bedrijf dat hij gebruikt voor nietproductieve gebieden of elementen 3%
Afwijking 2024
In 2024 kunnen boeren voldoen aan de verplichting om 'ten minste 4% van het bouwland op hun bedrijf te besteden aan niet-productieve gebieden of elementen' via:
- niet-productieve gebieden en elementen, met inbegrip van braakgelegde grond;
- en/of stikstofbindende gewassen zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
- en/of tussengewassen zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
De wegingsfactor is 1 voor tussengewassen en stikstofbindende gewassen.
Lijst van de niet-productieve elementen of oppervlakten
Sloot: natuurlijke of kunstmatige putten met een maximale breedte van twee meter, bestemd voor de afvoer van afvloeiings- of drainagewater, met uitzondering van elementen met een betonnen structuur.
Veldrand: een strook grasland van 6 tot 20 meter breed die gescheiden is van het aangrenzende bouwland. Deze strook wordt niet gebruikt voor landbouwproductie, behalve voor begrazing en het maaien van voedergewassen alsook het vermalen van 15 juli tot en met 30 november. Er mogen geen meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, met uitzondering van plaatselijke behandelingen tegen onbeschermde distels en zuring. Er kunnen struiken, bomen en heesters staan.
Maaien, vermalen en begrazen zijn toegestaan vanaf 15 juli op de akkerrandstroken tot en met 30 november.
Heggen: secties van bomen of struiken van inheemse of overwegend inheemse soorten die op korte afstand van elkaar zijn geplant om een dicht struikgewas te vormen, met een ononderbroken lengte van ten minste tien meter, inclusief openingen van ten hoogste vijf meter tussen de haagelementen en een maximale breedte van tien meter tussen de buitenste poten.
Alleenstaande bomen: a) opmerkelijke bomen bedoeld in artikel R.IV.4.7 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling; b) bomen van inheemse soorten waarvan de kruin meer dan vijf meter van een andere boom, struik of heester verwijderd is, waarvan de stamomtrek, gemeten op anderhalve meter hoogte, ten minste veertig centimeter bedraagt en waarvan de kruin een diameter van ten minste vier meter heeft, behalve in geval van snoeien. Hoogstammige fruitbomen, ook als de kruin geen diameter van vier meter bereikt en als zij niet op vijf meter afstand staan, vallen onder deze categorie.
Bomenrij: een rij inheemse bomen met niet meer dan 5 meter tussen elke kroon.
Bomen op korte afstand van elkaar: bomen die niet in de lijn van een bomenrij staan; met een kroon van ten minste vier meter in diameter, behalve na het snoeien; hun kroon bevindt zich
op ten minste vijf meter van een andere boom, struik of heester en op meer dan vijf meter van een heg; hun kroon sluit niet aan op de kroon van een andere boom, struik of heester.
Alleenstaande struiken en heesters: struiken en heesters van inheemse soorten, ten minste anderhalve meter hoog en op meer dan vijf meter van andere bomen, struiken of heesters.
Bosjes en boomgroepen: groepen bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zodanig zijn geplant dat ze een dicht struikgewas vormen met de volgende kenmerken: ze bestaan hoofdzakelijk uit bomen of struiken van inheemse soorten; ze hebben een oppervlakte van maximaal 30 are en minimaal 1 are; ze zijn minimaal tien meter breed tussen de buitenste elementen; de afstand tussen de kronen van de bomen of struiken bedraagt maximaal 5 meter.
Agrobosbouw: bomen als solitair of bomenrijen over de oppervlakte van het agrobosbouwperceel.
Hoogstammige fruitbomen
Heggen, bomen, struiken, bosjes, boomgroepen worden geteld vanaf het jaar van hun aanplant.
Braakland: de braaklanden worden gehandhaafd van 15 februari tot en met 15 augustus. De braaklanden worden niet voor landbouwdoeleinden aangewend. Het maaien van de grasachtige vegetatie voor voeder en het begrazen en het vermalen zijn toegestaan van 15 juli tot en met 30 november. Verbod op meststoffen, bodemverbeteraars of gewasbeschermingsmiddelen. Grond die geen blijvend grasland is geweest gedurende een van de vijf jaar voorafgaand aan de aangifte van deze gebieden als BNG. Grond die langer dan 5 jaar braak ligt, blijft ingedeeld als 'bouwland' en niet als 'blijvend grasland'.
Braakland met drachtplanten: de braaklanden met drachtplanten worden niet voor landbouwdoeleinden aangewend. Verbod op meststoffen, bodemverbeteraars of gewasbeschermingsmiddelen. Het maaien van de grasachtige vegetatie voor voeder en het begrazen en het vermalen zijn toegestaan van 15 juli tot en met 30 november. De voorjaarsbezaaiing van braakland met drachtplanten gebeurt tussen 1 maart en 15 mei. De najaarsbezaaiing gebeurt tussen 1 augustus en 30 september. Wat de braaklanden met drachtplanten betreft, blijft de in de lente bezaaide bedekking minstens zes maanden behouden, te rekenen vanaf de datum van het zaaien. De in de herfst bezaaide bedekking blijft minstens behouden tot 15 september van het jaar volgend op het zaaien. De landbouwer kan deze oppervlakte een tweede jaar als braakland met drachtplanten opgeven zonder opnieuw te moeten overgaan tot een najaarsbezaaiing. Het braakland met drachtplanten moet worden aangeplant met soorten die rijk zijn aan stuifmeel en nectar, en er zijn hoofden secundaire lijsten opgesteld van erkende honingrijke plantensoorten voor de voorjaars- en de najaarsbezaaiingen. Voor de voorjaars- en de najaarsbezaaiingen zaait de landbouwer minstens vijf soorten die in de hoofdlijsten opgenomen zijn. Voor elke ingezaaide soort moet het gewicht van de zaden tussen 10% en 30% bedragen van het gewicht van het zaaizaad dat gewoonlijk gebruikt wordt voor het inzaaien van de soort in zuivere teelt. De landbouwer kan aan de gebruikte mengsels soorten toevoegen die in de secundaire lijst zijn opgenomen. Voor elke ingezaaide soort mag het gewicht van de zaden niet meer dan 10% bedragen van het gewicht dat gewoonlijk gebruikt wordt voor het inzaaien van de soort in zuivere teelt. De gewichten van de gewoonlijk gebruikte zaaizaden werden bepaald. Grond die geen blijvend grasland is geweest gedurende een van de vijf jaar voorafgaand aan de aangifte van deze gebieden als BNG. Grond die langer dan 5 jaar braak ligt, blijft ingedeeld als 'bouwland' en niet als 'blijvend grasland'
Maaien, vermalen en begrazen zijn toegestaan van 15 juli tot en met 30 november
Taluds: de stukken land met een helling van dertig tot negentig graden, met een minimumhoogte van een halve meter en aan de boven- en onderkant begrensd door een breuk in de helling.
Poelen: stilstaande wateren met een minimale oppervlakte van 25 m2 van 1 november tot 31 mei en een maximale oppervlakte van 30 are. Bij wijze van uitzondering mag de oppervlakte van een poel minder dan 25 m² bedragen in geval van ernstige droogte. Kunstmatige poelen (van beton of plastic) zijn niet toegestaan. Vijvers voor visserij en teelt van vis of zwemvogels zijn uitgesloten. Poelen kunnen verbonden zijn met Waals Hydrografisch Netwerk.
Meetelling in GLMC 8:
Om meegeteld te worden in GLMC 8 moeten de poelen aan de volgende voorwaarden voldoen:
1) De poelen hebben een oppervlakte tussen een en dertig are. Een vegetatiestrook die grenst aan de poel, met inbegrip van de strook die voortvloeit uit de vereiste waaraan de landbouwers hieronder moeten voldoen, mag echter in aanmerking worden genomen bij de berekening van de oppervlakte van de poel onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de strook heeft een groenbedekking die verschilt van die van het aangrenzende bouwland;
2° de strook kan met bomen begroeid zijn;
3° het maaien en het begrazen van de vegetatie zijn er verboden;
- In gemaaide weiden: een niet-gemaaide strook van 1 m rond de poel ter verzekering van het bestaan van een zone met een andere vegetatie is in elk geval vereist.
- In begraasde tijdelijke weiden: een strook van minstens 1 m breed rond de poel die ontoegankelijk is voor vee (moet worden omheind als de poel in een weiland ligt), is vereist. Mogelijkheid tot afwijking, met een maximale besproeiingszone van 25% van de perimeter.
4° het omploegen van de strook is verboden.
5° de strook wordt meegeteld bij de limiet van 30 are.
2) De poelen liggen minstens 6 m verwijderd van elkaar.
3) Wanneer op een bedrijf meer dan tien poelen aanwezig zijn, bepaalt een deskundige welke poelen op basis van hun milieubelang in aanmerking kunnen worden genomen.
4) Er mag geen afval of materiaal in de poel worden gedeponeerd.
Verder moet de landbouwer ook aan de volgende eisen voldoen:
Het maaien en het begrazen van de vegetatie alsook het opstarten van teelten zijn er verboden over een afstand van minder dan een meter van een poel. Er kan echter een toegang tot de poel worden aangelegd voor het drenken van vee, op voorwaarde dat het hiertoe toegankelijke deel niet groter is dan 25% van de perimeter van de poel.
AMKM in gewassen:
Met gras bezaaide perceelsrand, naar keuze van de landbouwer (zie fiche ER EN)
Aangelegde percelen voor variant 2
ER 'Ecologisch netwerk'
Graangewassen die op het veld blijven
Tussengewas
Gebieden met tussengewassen worden bezaaid met een mengsel van soorten of een onderzaaiing van gras of peulvruchten in het hoofdgewas. De bezaaiingsperiode voor oppervlakten met tussengewassen loopt van 1 juli tot en met 30 september. Het tussengewas wordt gedurende ten minste drie maanden bewaard, te rekenen vanaf het tijdstip van inzaaiing.
Wanneer een oppervlakte met een tussengewas wordt ingezaaid met een onderzaaiing van gras of leguminosen in de teelt van een hoofdgewas, kan de onderzaaiing gelijktijdig met de bezaaiing van het hoofdgewas of op een latere datum worden ingezaaid. In dit geval kan het tussengewas niet worden bezaaid vóór 1 juni. Wanneer een oppervlakte met een tussengewas wordt ingezaaid met gras of leguminosen als onderzaaiing van een hoofdgewas, wordt het tussengewas gedurende ten minste twee maanden na de oogst van het hoofdgewas bewaard.
De aanvullende voorwaarden met betrekking tot de productiemethoden zijn de volgende:
1° de bedekking van het tussengewas bestaat uit een mengsel van ten minste twee soorten, behorend tot twee verschillende categorieën uit onderstaande lijst;
2° de vernietiging van het tussengewas is enkel toegelaten door mechanische middelen of als gevolg van vorst tot 15 februari;
3° het maaien van het tussengewas tijdens de vegetatie is enkel toegelaten voor een mengsel met ten minste één van de grassen vermeld in de bijlage en op voorwaarde dat de hergroei van ten minste één van de soorten verzekerd is;
4° de bedekking mag door schapen worden begraasd tijdens de tussenteelt, op voorwaarde dat de bedekking niet wordt vernietigd en dat er ten minste twee soorten overblijven.
Aanvullende voorwaarden voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen:
1° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden tussen de datum van het planten en de datum van vernietiging van het tussengewas of, in het geval van onderzaaiing van gras of peulgewassen bij een hoofdgewas, tussen het moment van oogsten van het hoofdgewas en de datum van vernietiging van het tussengewas;
2° het gebruik van minerale meststoffen is verboden tussen de datum van aanplant van het tussengewas en 15 februari van het daaropvolgende jaar of, in het geval van onderzaaiing van grassen of peulgewassen in een hoofdgewas, tussen het tijdstip van de oogst van het hoofdgewas en 15 februari van het daaropvolgende jaar;
3° het gebruik van met gewasbeschermingsmiddelen gecoate en behandelde zaden is verboden op percelen beplant met tussengewassen.
Nota Bene: In principe is het niet verplicht om een tussengewas te vernietigen om te voldoen aan de vereisten van GLMC 8. In de praktijk is vernietiging van het tussengewas echter essentieel vanwege het verbod op het gebruik van een tussengewas voor productiedoeleinden. Een tussengewas dat het ene jaar is geplant, kan het volgende jaar nooit worden gebruikt voor landbouwproductie (tijdelijke weide, voedergewas). Daarom is de vernietiging van het tussengewas GLMC 8 een essentiële voorwaarde om het perceel het volgende jaar voor productiedoeleinden te kunnen gebruiken. Stikstofbindende teelt Gebieden met stikstofbindende gewassen worden aangelegd door het inzaaien van stikstofbindende planten of een mengsel van stikstofbindende planten en andere gewassen, op voorwaarde dat de stikstofbindende plantensoorten overheersen.
De volgende soorten stikstofbindende planten komen in aanmerking:
1° Fenegriek (Trigonella foenum graecum);
2° Tuin- en veldbonen (Vicia faba);
3° Linzen (Lens culinaris);
4° Gewone rolklaver (Lotus corniculatus);
5° Lupinen (Lupinus spp.);
6° Luzerne (Medicago sativa);
7°Hopklaver (Medicago lupulina);
8° Erwt (Pisum spp.);
9° Kikkererwt (Cicer arietinum);
10° Gecultiveerde esparcette (Onobrychis viciifolia);
11° Soja (Glycine max);
12° Klaver (Trifolium spp.);
13° Wikke (Vicia spp.)
De groeiperiode begint niet later dan 15 mei en eindigt niet eerder dan 1 juli en duurt drie maanden na het zaaien. Het gebruik van minerale meststoffen is verboden op gronden met stikstofbindende gewassen, met uitzondering van fosfor- of kaliummeststoffen. Op percelen met gecultiveerde luzerne (Medicago sativa), klaver (Trifolium spp.), hopklaver (Medicago lupulina), rolklaver (Lotus corniculatus) of gecultiveerde esparcette (Onobrychis viciifolia) wordt tot 1 oktober een ongemaaide en niet-geoogste schuilzone van ten minste 10% van de oppervlakte van het perceel met stikstofbindende gewassen in stand gehouden.
Tabel van de niet-productieve elementen of oppervlakten
Bijzonderheden |
Conversiecoëfficiënt |
Wegingscoëfficiënt |
Oppervlakte |
|
Braakliggende grond (per vierkante meter) |
n.v.t. |
1 |
1 m2 |
|
Topografische kenmerken: |
|
|
|
|
|
Bomenrij (per strekkende meter) |
5 |
2 |
10 m2 |
Solitaire bomen (per boom) |
20 |
1,5 |
30 m2 |
|
Bomen op korte afstand van elkaar (per boom) |
20 |
1,5 |
30 m2 |
|
Bosjes (per vierkante meter) |
n.v.t. |
1,5 |
1,5 m2 |
|
Sloten (per strekkende meter) |
5 |
2 |
10 m2 |
|
Heggen (per strekkende meter) |
5 |
2 |
10 m2 |
|
Talud (strekkende meter) |
1 |
n.v.t. |
1 m2 |
|
Poelen (per poel) |
400 |
1,5 |
600 m² |
|
Solitaire struiken of heesters (per struik of heester) |
5 |
2 |
10 m2 |
|
Veldranden (per strekkende meter) |
n.v.t. |
1,5 |
1,5 m2 |
|
Braakliggende grond met wilde bloemen (per vierkante meter) |
n.v.t. |
2 |
2 m2 |
|
Aangelegde percelen (per vierkante meter) |
n.v.t. |
1,5 |
1,5 m2 |
|
|
|
|
|
|
Percelen met staand graan (per vierkante meter) afhankelijk van de keuze van de boer |
n.v.t. |
1,5 |
1,5 m2 |
|
Oppervlakten met tussengewassen (per vierkante meter) |
n.v.t. |
0,3 |
0,3 m2 |
|
Oppervlakten met stikstofbindende gewassen (per vierkante meter) |
n.v.t. |
0,3 |
0,3 m2 |
Behoud van de topografische kenmerken
Verboden:
- elke vernietiging, tenzij toegestaan door een bouwvergunning of bij gebrek daaraan door de bevoegde autoriteit, van topografische kenmerken en andere vaste landschapselementen, zoals veldranden, hellingen, sloten, inheemse heggen, inheemse boomgroepen, solitaire bomen of bomenrijen, opmerkelijke heggen en bomen opgenomen in de inventaris, en poelen;
- elke significante wijziging van het bodemreliëf, tenzij hiervoor een vergunning is verleend.
Voor veldranden: verbod op ploegen, eggen, spitten, losmaken, wijziging van het bodemreliëf, zaaien, sproeien, vernietigen van de graslaag, behalve voor specifieke behandelingen tegen invasieve planten binnen 1 m van de rand van een wegbedding (hekken binnen 1 m zijn nog steeds toegestaan). Een landbouwer mag echter buiten deze grens werken als hij op enigerlei wijze wettelijk kan aantonen dat de grens van het eigendom dat hij bewerkt of onderhoudt zich daadwerkelijk uitstrekt tot binnen 1 m van de wegbedding.
Met betrekking tot inheemse heggen en bomen. Het rooien tot een hoogte van minder dan een meter zonder bescherming tegen vee, alsook het ontwortelen en het mechanisch en chemisch vernietigen van inheemse heggen is verboden. Het ontwortelen, het mechanisch en chemisch vernietigen en het verwijderen van inheemse bomen is verboden. Het snoeien van knotbomen is echter wel toegestaan.
Met betrekking tot opmerkelijke bomen en heggen: tenzij een stedenbouwkundige vergunning is verleend, is het verboden opmerkelijke bomen, struiken en heggen te kappen, het wortelgestel te beschadigen of het uiterlijk ervan te wijzigen.
Verbod op snoeien tijdens het broedseizoen
Het is verboden heggen en bomen te snoeien tijdens de broed- en nestperiode van vogels, meer bepaald van 1 april tot 31 juli.
Verandering ten opzichte van het GLB 2015-2022:
De aanleg van niet-productieve gebieden zoals braakland, tussengewassen, stikstofbindende gewassen, enz. is een van de vroegere vergroeningsnormen die zijn opgenomen in versterkte randvoorwaarden. Het behoud van topografische kenmerken en het verbod op snoeien tijdens bepaalde perioden maakten al deel uit van het GLB 2015-2020.
Wat riskeert u als u er niet aan voldoet?
Indien bij een controle ter plaatse of bij een administratieve controle wordt geconstateerd dat een van de normen en eisen van de conditionaliteit op uw bedrijf niet is nageleefd, wordt een verlaging (in de vorm van een percentage) toegepast op uw steun voor het jaar (of de jaren) waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. De grootte van het verlagingspercentage wordt berekend op basis van de ernst, de omvang en het voortduren van de niet-naleving, en van de vraag of deze opzettelijk of herhaaldelijk werd begaan. De vermindering kan dus gaan van 0% (waarschuwing, voor kleine inbreuken) tot 100% (ernstige, herhaalde en/of opzettelijke inbreuken) van de steun voor het betrokken jaar.
Voor alle inlichtingen
Voor algemene vragen kunt u dit contactformulier
Voor alle technische vragen of vragen over uw dossier kunt u contact opnemen met uw Buitendirectie: https://agriculture.wallonie.be/contacter-les-directions-exterieures.
Bijlage I - GLMC 8
Lijst van plantensoorten voor het aanplanten van gebieden met tussengewassen
Categorie A. Grassen, inclusief granen:
1° Gecultiveerde haver (Avena sativa);
2° Ruwe of magere haver (Avena strigosa);
3° Kropaar (Dactylis spp.);
4° Zwenkgras (Festuca spp.);
5° Tarwe (Triticum aestivum);
6° Engels raaigras (Lolium perenne);
7° Italiaans raaigras (Lolium multiflorum);
8° Rogge (Secale cereale);
9° Triticale (×Triticosecale).
Categorie B. Peulvruchten:
1° Tuinboon (Vicia faba);
2° Gewone wikke (Lathyrus sativus);
3° Rolklaver (Lotus spp.);
4° Gecultiveerde erwt (Pisum sativum);
5° Klaver (Trifolium spp.);
6° Voederwikke of gecultiveerde wikke (Vicia sativa);
7° Bonte wikke (Vicia villosa).
Categorie C. Kruisbloemigen:
1° Huttentut (Camelina sativa);
2° Gewone kool (Brassica oleacea);
3° Witte mosterd (Sinapis alba);
4° Gekweekte radijs (Raphanus sativus);
Categorie D. Andere families:
1° Gingellikruid (Guizotia abyssinica);
2° Gekweekt vlas (Linum usitatissimum);
3° Phacelia met viooltjesblad (Phacelia tanacetifolia);
4° Gewone boekweit (Fagopyrum esculentum);
5° Zonnebloem (Helianthus annuus).
Lijst van soorten die rijk zijn aan stuifmeel en nectar voor de aanplanting van braakland met drachtplanten
1. Lijst voor de voorjaarsbezaaiing:
a) Hoofdlijst voor de voorjaarsbezaaiing:
- Mosterd (Sinapis alba);
- Facelia (Phacelia tanacetifolia);
- Radijs (Raphanus sativus);
- Boekweit (Fagopyrum esculentum);
- Zonnebloem (Helianthus annuus);
- Witte klaver (Trifolium repens);
- Alexandrijnse klaver (Trifolium alexandrinum);
- Perzische klaver (Trifolium resupinatum);
- Voederwikke (Vicia sativa).
b) Secundaire lijst voor de voorjaarsbezaaiing:
- Bernagie (Borago officinalis);
- Koriander (Coriandrum sativum);
- Vlas (Linum usitatissimum); - Nigella (Nigella spp.).
2. Lijst voor de najaarsbezaaiing:
a) Hoofdlijst voor de najaarsbezaaiing:
- Koolzaad (Brassica napus);
- Roodzwenkgras (Festuca rubra);
- Gewone rolklaver (Lotus corniculatus);
- Luzerne (Medicago sativa);
- Hopklaver (Medicago lupulina);
- Witte honingklaver (Melilotus albus);
- Witte klaver (Trifolium repens);
- Inkarnaatklaver (Trifolium incarnatum).
b) Secundaire lijst voor de najaarsbezaaiing:
- Korenbloem (Centurea cyanus);
- Knoopkruid (Centaurea spp.);
- Chicorei (Cichorium spp.);
- Klaproos (Papaver rhoeas);
- Kaasjeskruid (Malva spp.).
Gewicht van het zaaizaad dat gewoonlijk gebruikt wordt voor het inzaaien van de soort in zuivere teelt
Plantensoorten |
Zaaidichtheid in zuivere teelt, in kg/ha |
Grassen |
|
Kanariezaad (Phalaris canariensis) |
20 |
Haver (Avena sativa) |
100 |
Ruwe of magere haver (Avena strigosa) |
40 |
Dactyles (Dactylis spp.) |
25 |
Ongepelde eenkoren (Triticum monococcum) |
115 |
Spelt (Triticum spelta) |
200 (gepeld), 225 (ongepeld) |
Festulolium (×Festulolium) |
30 |
Zwenkgras (Festuca spp.) |
30 |
Doddengras (Phleum spp.) |
15 |
Tarwe (Triticum aestivum) |
150 |
Pluimgierst (Panicum miliaceum) |
20 |
Trosgierst (Setaria italica) |
20 |
Wintergerst (Hordeum vulgare) |
120 |
Veldbeemdgras (Poa pratensis) |
15 |
Engels raaigras (Lolium perenne) |
30 |
Italiaans raaigras (Lolium multiflorum) |
35 |
Rogge (Secale cereale) |
80 |
Sorghum (Sorghum bicolor) |
20 |
Triticale (×Triticosecale) |
130 |
Vlinderbloemigen |
|
Fenegriek (Trigonella foenum-graecum) |
30 |
Tuinboon (Vicia faba) |
250 |
Linzen (Lens spp.) |
35 |
Rolklaver (Lotus spp.) |
25 |
Witte lupine (Lupinus albus) |
170 |
Blauwe lupine (Lupinus angustifolius) |
130 |
Gele lupine (Lupinus luteus) |
130 |
Luzerne (Medicago spp.) |
25 |
Honingklaver (Melilotus spp.) |
25 |
Kikkererwt (Cicer arietinum) |
225 |
Erwt (Pisum sativum) |
60 |
Eiwithoudende wintererwt (Pisum sativum) |
120 |
Esparcette (Onobrychis spp.) |
40 |
Soja (Glycine max) |
145 |
Witte klaver (Trifolium repens) |
5 |
Alexandrijnse klaver (Trifolium alexandrinum) |
15 |
Perzische klaver (Trifolium resupinatum) |
20 |
Bastaardklaver (Trifolium hybridum) |
25 |
Inkarnaatklaver (Trifolium incarnatum) |
20 |
Rode klaver (Trifolium pratense) |
25 |
Voederwikke (Vicia sativa). |
50 |
Narbon-wikke (Vicia narbonensis) |
80 |
Bonte wikke (Vicia villosa) |
40 |
Kruisbloemenfamilie |
|
Huttentut (Camelina sativa) |
5 |
Koolzaad (Brassica napus) |
8 |
Mosterd (Sinapis alba) |
8 |
Radijs (Raphanus sativus) |
8 |
Overige |
|
Korenbloem (Centurea cyanus) |
15 |
Bernagie (Borago spp.) |
25 |
Knoopkruid (Centaurea spp.) |
15 |
Chicorei (Cichorium spp.) |
5 |
Koriander (Coriandrum sativum) |
25 |
Vlas (Linum spp.) |
60 |
Kaasjeskruid (Malva spp.) |
20 |
Nigella (Nigella spp.) |
6 |
Klaproos (Papaver spp.) |
8 |
Phacelia (Phacelia spp.) |
10 |
Smalle weegbree (Plantago lanceolata) |
10 |
Quinoa (Chenopodium quinoa) |
8 |
Boekweit (Fagopyrum esculentum) |
40 |
Zonnebloem (Helianthus annuus) |
40 |